Zoek op de term: ""

2 878 item(s) gevonden (2551 tot 2600)

De etnografische veldfoto’s van Auguste Bal

Tentoonstellingen Permanente expo's
Musée royal de l'Afrique centrale
Tervuren - Brabant Flamand
Auguste M. Bal was territoriaal agent in het district Bangala van het voormalig Belgisch Congo. Bal toonde een grote interesse voor de cultuur van de Mbuja, de Ngombe en andere volkeren die in het district leefden. Hij was een uitstekend waarnemer die nauwkeurige en waardevolle informatie optekende. Het museum bezit 142 etnografische veldfoto’s van Bal, die een waardevolle bron zijn voor studies over de Congolese provincies Equateur en Mongala. Eind 1931 werd aan lokale ambtenaren in Congo gevraagd om vuurmakers uit verschillende gebieden te verzamelen en die op te sturen naar het Museum van Belgisch Congo in Tervuren. De vraag kwam van Joseph Maes die toen hoofd van de afdeling Volkenkunde was. Auguste Bal reageerde meteen en stuurde in januari 1932 een set vuurmakers op, samen met een tekst van drie pagina’s over de verschillende aspecten van het vuur maken bij de Lobo. De nauwkeurigheid van deze informatie zette Maes er toe aan meer inlichtingen op te vragen bij Bal, over de tradities en gebruiken van de verschillende volkeren in het district Bangala. De enquête over vuurmakers betekende voor Bal het begin van een lange correspondentie met verschillende museumconservators en hij groeide uit tot een nauwe medewerker van het museum. Hij verzamelde tal van legenden en verdiepte hij zich in de geschiedenis van verschillende bevolkingsgroepen. Hij beschreef ook rituelen en dansen en noteerde zorgvuldig basisgegevens over etnografische voorwerpen. Hij verzamelde relatief weinig – een dertigtal – etnografische objecten voor het museum, maar had een belangrijke bijdrage tot de ontwikkeling van de etnografische documentatie over een uitgestrekt gebied in Congo.

De beeldhouwkunst van de Ovimbundu

Tentoonstellingen Permanente expo's
Musée royal de l'Afrique centrale
Tervuren - Brabant Flamand
De Ovimbundu zijn een belangrijke Angolese bevolkingsgroep in de huidige provincie Benguela. De kunst van deze cultuur is niet goed gekend bij het grote publiek en het aantal Ovimbundu-werken is betrekkelijk schaars. Niettemin bezit het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika (KMMA) een van de voortreffelijkste Ovimbundu-verzamelingen. De aanwezigheid van deze collectie in een museum dat oorspronkelijk gewijd was aan wat we nu de DR Congo noemen, is grotendeels te danken aan Robert Verly. Kunstschilder Robert Verly (1901-1963) maakte aanvankelijk deel uit van de Commissie voor de Bescherming van de Inlandse Kunsten en Ambachten (COPAMI). In de jaren 1940 werd hij door de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis van Brussel (KMKG), belast met een etnografische zending in Angola. Tijdens deze zending verzamelde hij de Ovimbundu-beeldjes waarvan er hier enkele worden voorgesteld. De objecten werden eerst ingeschreven in de KMKG, voor hun overbrenging naar het KMMA tussen 1967 en 1979. Robert Verly verzamelde uitgebreide informatie over het geestelijke en materiële leven van de Ovimbundu en de Kimbundu. De voortijdige dood van de onderzoeker verhinderde de publicatie van het merendeel van zijn werken en onderzoek.. De selectie van voorgestelde objecten maakt het mogelijk om, aan de hand van door Robert Verly of door andere onderzoekers verzamelde gegevens, inzicht te verkrijgen in bepaalde aspecten van het religieuze, sociale en politieke leven van de Ovimbundu. We treffen enerzijds bijzonder fijn gesculpteerde mannelijke en vrouwelijke beeldjes aan, anderzijds enkele cefalomorfe knotsen en tenslotte andere voorwerpen zoals pijpen. Algemeen genomen kunnen deze objecten op basis van hun functie in vier grote categorieën worden ondergebracht. Bepaalde voorwerpen zijn verbonden met de soma (de chef of heerser), andere met activiteiten van de ocimbanda (de waarzegger), en enkele, met een vaak erg grove plastiek, zijn gekoppeld aan jachtrituelen. Tenslotte is er ook nog een sculpturale productie die uitsluitend bestemd was voor de verkoop aan Europeanen, zoals aan Robert Verly.

De hoofdrolspelers van de Onafhankelijkheid

Tentoonstellingen Permanente expo's
Musée royal de l'Afrique centrale
Tervuren - Brabant Flamand
Het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika bewaart de archieven van Jules Gérard-Libois (1923-2005). Hij was de oprichter van het Afrika Studie- en Documentatiecentrum (ASDOC). Dit befaamde centrum is nu in het KMMA opgenomen als de afdeling Eigentijdse Geschiedenis. De archieven van Jules Gérard-Libois bevatten, onder andere, een belangrijke verzameling foto’s die informatie verschaffen over de evenementen en de figuren die een ingrijpende rol gespeeld hebben bij de onafhankelijkheid van Congo en gedurende de postkoloniale periode. Deze bevatten bovendien geluidsopnames van de onderhandelingen tussen België en Congo uit 1960, evenals een collectie werken en tijdschriften. De archieven werden opgebouwd tussen 1958 en 2004 tijdens de volledige beroepsactiviteit van Gérard-Libois. Dit gebeurde in het kader van publicatieprojecten van werken gewijd aan de politieke evolutie van Congo en de Belgisch-Congolese betrekkingen, wat de belangrijkste onderzoeksdomeinen waren van het Centrum voor socio-politiek onderzoek en informatie (Centre de recherche et d'information socio-politiques ou CRISP ), dat ook door Gérard-Libois opgericht werd. Deze werken waren vooral bestemd om Congolese onderzoekers toegang te verschaffen tot betrouwbare bronnen over de geschiedenis van Congo. De archieven overspannen een heel groot stuk van de Congolese geschiedenis, gaande van 1940 tot het moment dat Laurent Désiré Kabila in 1997 aan de macht komt. Een heel belangrijke reeks is gewijd aan de werken van de Belgische parlementaire Onderzoekscommissie over de omstandigheden van de moord op Patrice Lumumba, de toenmalige eerste minister van Congo, in januari 1961. J. Gérard-Libois zetelde als expert in deze commissie in 2000-2001. De tweede belangrijke reeks is die over de rol van Che Guevara in de Congolese guerrilla in 1965. De andere reeksen handelen over Congo tijdens de Tweede Wereldoorlog (1940-1945), de periode voorafgaand aan de onafhankelijkheid van 1960, de opstanden tijdens de jaren 1960, het regime van Mobutu (1965-1993), het traject van Laurent Désiré Kabila (1979-1999), enz.

De schetsboeken van de ontdekkingsreizigers

Tentoonstellingen Permanente expo's
Musée royal de l'Afrique centrale
Tervuren - Brabant Flamand
In 1899 gebruikte het tijdschrift Le Petit Bleu voor het eerst de uitdrukking “explorateurs croquistes” (ontdekkingsreizigers-schetsers) om bepaalde werken mee aan te duiden. De uitdrukking kan gebruikt worden om het geheel van grafische kunst te typeren dat geproduceerd werd tijdens drie belangrijke ondernemingen van koning Leopold II: het Comité d'Études du Haut-Congo, de Association Internationale du Congo et de Onafhankelijke Congostaat. De auteurs van de schetsen, tekeningen, aquarellen en schilderijen waren medewerkers van Henry Morton Stanley, militairen van de expedities van de Onafhankelijke Congostaat, of agenten van de administratie. De werken van deze amateur-kunstenaars vormen een soort visuele encyclopedie die kun kennis weergeeft over een omgeving die hen vreemd was en die ze zich probeerden eigen te maken en te delen onder elkaar of met hun familie. Het corpus bevat portretten, afbeeldingen van lichamen en lichaamskunst, van Europese posten en dorpen uit de Evenaarsprovincie, van de Uele, van de Nijl (in de enclave van Lado), van Katanga en van Neder-Congo. We vinden voorstellingen van de materiële cultuur van deze regio’s, alsook tekeningen van insecten, fauna en flora. Bepaalde voorstellingen zouden een lang leven kennen en erg gewaardeerd worden door de professionele makers van koloniale kunst: de stroom, de prauwen, de zonsondergangen, de dansen. Deze grafische kunst vervolledigt de fotografie door er kleur aan toe te voegen of door bepaalde onderwerpen weer te geven die door de beperkingen van de techniek toen nog niet goed konden worden gefotografeerd. De geschriften van deze ontdekkingsreizigers laten toe om hun afbeeldingen in een precieze context te situeren. Samen weerspiegelen de afbeeldingen en de geschriften het historisch kader, de uiteenlopende culturele werelden en ook de brutaliteit van die tijd. Ze laten ook zien hoe westerse kunstenaars moeite hadden om het landschap weer te geven, en vooral het licht, in streken die helemaal niet dezelfde kenmerken vertoonden als in het Noorden. De tentoonstelling van schilderijen van Edouard Manduau in België werd van commentaar voorzien door de kunstcritici. Het Belgisch publiek verwonderde zich over het kleurenpalet en de tonaliteit van het equatoriaal regenwoud. De relatie tussen de afbeeldingen die ter plaatse werden gemaakt, de illustraties van de reisverslagen en tenslotte de fotografie werd nog niet voldoende bestudeerd. Deze buitengewone bronnen liggen klaar om het voorwerp te vormen van een nieuw multidisciplinair onderzoek.

Een Magritte Museum in Brussel

Tentoonstellingen Permanente expo's
Musée Magritte Museum
Bruxelles - Bruxelles
De Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België bezitten de grootste verzameling werken van René Magritte ter wereld. Alle periodes uit de loopbaan van de kunstenaar zijn erin vertegenwoordigd, en ook alle expressievormen waarvan hij gebruik heeft gemaakt – olieverfschilderijen, tekeningen, gouaches, affiches, reclamewerk, brieven, foto’s, sculpturen, films en andere documenten. De collectie heeft een interessante geschiedenis. Zij is het resultaat van doordachte aankopen en milde schenkingen. Daarom wil ik van ganser harte eer betonen aan degenen die tot de vorming ervan hebben bijgedragen. Georgette Magritte en vervolgens Irène Scutenaire-Hamoir legateerden aan de Koninklijke Musea enkele van de meesterwerken waaraan het Magrittemuseum vandaag zijn uitstraling ontleent. Mijn dank gaat uit naar alle donateurs en donatrices: mevr. Germaine Hergé-Kieckens, de Provincie Brabant, Maurice Rapin en Mirabelle Dors. Ook de namen van baron en barones Gillion Crowet mogen hier niet onvermeld blijven: tegelijk met de schenking-inbetalinggeving van hun collectie symbolistische en art nouveau werken verklaarden zij zich akkoord met een langdurig depot van hun werken van Magritte. Mogen al onze weldoeners dit project als een blijvende getuigenis van onze erkentelijkheid beschouwen. Deze unieke collectie verdiende een eigen bewaarplaats in de hoofdstad van Europa. Al in 1984 maakte Philippe Roberts-Jones, de toenmalige hoofdconservator van de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België, van de Magrittezaal één van de sterke punten van het Museum voor Moderne Kunst. Sindsdien bleef de Magritteverzameling aangroeien, zij begon zelfs andere verdiepingen van het museum te ‘overwoekeren’, en in 2005 kwam de toekomst ervan in een spectaculaire stroomversnelling terecht. Dankzij Charly Herscovici, voorzitter van de Stichting René Magritte, werden in Parijs de eerste contacten gelegd met de verantwoordelijken van de Frans-Belgische groep GDF Suez. Het idee om het toekomstige Magrittemuseum onder te brengen in het huis Altenloh aan het Koningsplein kreeg toen vorm. Dit beschermde gebouw was in 1984 gerestaureerd en werd sindsdien onder meer gebruikt voor tijdelijke tentoonstellingen en voor de presentatie van 19de-eeuwse kunst. Tussen Suez en Magritte bestond al een band: ter gelegenheid van de viering van 175 jaar België steunde Suez de schitterende tentoonstelling Magritte en de fotografie die door de Stichting René Magritte werd georganiseerd. En iets langer geleden werkte de groep ook mee aan de grote retrospectieve tentoonstelling ter herdenking van de 100ste verjaardag van de kunstenaar, een tentoonstelling die door de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België werd ingericht. Een eerste ontwerp werd uitgewerkt en verfijnd met de noodzakelijke museale elementen voor ogen maar tegelijk ook vanuit een originele invalshoek: die van een competentiemecenaat, uniek voor België, een land dat noch over een adequate wetgeving betreffende het ondernemingsmecenaat beschikt, noch over een fiscale wetgeving die deskundigheidsinterventies ondersteunt. Na moeizame onderhandelingen werd een voorlopig contract opgesteld. De onzekere toestand van de Belgische politiek in 2007 zette een rem op het project, maar tijdens de behandeling van de ‘lopende zaken’ konden de museummedewerkers inmiddels wel de financiële vooruitzichten en commerciële strategieën onder de loep nemen. Dit onderzoek gebeurde in nauwe samenwerking met het adviesbureau McKinsey en leidde tot de positieve conclusie dat het project een stevige grondslag had. Nu was het alleen nog wachten op de vorming van een nieuwe regering om met de uitvoering van de plannen te beginnen. De benoeming van minister Sabine Laruelle aan het hoofd van het Federaal Wetenschapsbeleid maakte de heropening van het dossier mogelijk. Op 29 februari 2008 werd voor de verzamelde pers het contract ondertekend tussen: de federale overheid in de persoon van vice-eerste minister Didier Reynders, verantwoordelijk voor de Regie der Gebouwen, en van minister Sabine Laruelle voor de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België; GDF Suez in de persoon van haar voorzitter directeur-generaal Gérard Mestrallet; en de Stichting René Magritte die vertegenwoordigd werd door haar voorzitter Charly Herscovici. Op 27 mei 2008 werd met de onthulling van het door GDF Suez gerealiseerde gevelzeil het startsein voor de werkzaamheden gegeven. Het half geopende gevelgordijn toonde een Rijk der lichten dat door middel van zonnepanelen avond na avond zijn licht over het Koningsplein verspreidde. Dit veelzeggende embleem van het toekomstige Magrittemuseum ging de wereld rond, trok de aandacht van de pers en ontlokte enthousiaste reacties aan talrijke internetgebruikers. Ik heb het genoegen om namens de instelling waarvan ik de leiding waarneem, bijzondere dank te betuigen aan de ondertekenaars van het akkoord dat voor ons de aanvang van een buitengewoon avontuur betekende. In dit project heeft GDF Suez een heel belangrijke rol gespeeld door de interventie van teams van specialisten die, net als Fabricom GTI, AXIMA Contracting en INEO media system, in hun vakgebied tot de absolute top worden gerekend. De visie van deze grote internationale groep opende voor het museum perspectieven op nieuwe toepassingen inzake duurzame ontwikkeling en recente technologieën, groene energie en interactiviteit. GDF Suez en de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België vormden samen een ploeg die in een geest van constructieve samenwerking, hartelijkheid en enthousiasme, door eenzelfde ambitie werd gedreven: de vele soorten kwaliteitsvol vakmanschap en ervaring van GDF Suez inzetten om een ideale plek te creëren voor de ontdekking van het oeuvre van een kunstenaar die het gedachtegoed – en niet alleen de kunst – van de 20ste eeuw diepgaand heeft beïnvloed. Al bezit onze instelling op wereldvlak het grootste ensemble werken van Magritte, toch wilden wij deze selectie nog verruimen. Met de vriendschappelijke hulp van Charly Herscovici, voorzitter van de Stichting René Magritte, werden talrijke Belgische en buitenlandse musea en particuliere verzamelaars bereid gevonden om ons project te steunen door kunstwerken in bewaring te geven of uit te wisselen. De bezoeker zal daardoor tal van juweeltjes kunnen ontdekken die nog steeds in privébezit zijn. Ik ben deze verzamelaars oneindig dankbaar, temeer omdat het museum vanaf 2011 een ruimte zal reserveren voor tijdelijke tentoonstellingen over verschillende facetten van het werk van Magritte – om te beginnen over zijn artistieke relaties met persoonlijkheden als Miró, Breton, Cornell en Dalí. In dat perspectief is de relatie met de grote musea en de verzamelaars van Magrittes werk van essentieel belang, waarbij onze bruikleengevers, naar ik hoop, de voornaamste ambassadeurs van het oeuvre van het Magrittemuseum zullen worden. Onder de partnerships van de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten draagt één in het bijzonder grote toekomstverwachtingen in zich: de samenwerking met The Menil Foundation in Houston, geleid door Josef Helfenstein. Dit belangrijke Amerikaanse instituut, in zijn door Renzo Piano ontworpen architecturale kader, lag aan de basis van het eerste grote wetenschappelijke werk over Magritte: de vijfdelige 'catalogue raisonné' onder leiding van wijlen David Sylvester. De tussen 1992 en 1997 verschenen boeken vormen een unieke bron van informatie en tevens een basisdocumentatie die door de Koninklijke Musea gaandeweg zal worden aangevuld en bijgewerkt, in alliantie met The Menil Foundation. Voor de Koninklijke Musea was de associatie met GDF Suez en met de Stichting René Magritte uiterst belangrijk. Het resultaat van deze samenwerking - in het teken van professionaliteit en uitmuntendheid - zal niet alleen voor de stad en het gewest Brussel maar voor de hele Belgische federale staat een hefboom zijn tot culturele en economische ontwikkeling, een stimulans voor het intellectuele leven en een toeristische trekpleister. Op het Koningsplein, in hartje Brussel, in het centrum van Europa, op een historische plek met een levend verleden, kan René Magritte voortaan de waardering genieten die hij verdient vanwege een cultuur waarop hij een onuitwisbare stempel heeft gedrukt met zijn rijke maar ook kritische gedachtegoed en zijn poëtische maar ook subversieve verbeelding.

De stedelijke fotografie van Joseph Makula

Tentoonstellingen Permanente expo's
Musée royal de l'Afrique centrale
Tervuren - Brabant Flamand
Joseph Makula trad in 1956 als eerste en enige Congolese fotograaf in dienst bij Congopresse, het officiële agentschap van Belgisch Congo. Hij had het vak geleerd in het leger en al wat ervaring opgedaan bij een krant. Makula fotografeerde voornamelijk het dagelijkse leven van de stedelijke Congolese middenklasse waartoe hij zelf behoorde en met wie hij zich duidelijk kon identificeren. Een van zijn onderwerpen was het hoger technisch onderwijs dat in de jaren 1950 werd uitgebouwd voor jongens en meisjes. Hij bracht heel wat zogenaamde “évolué’s” voor zijn lens, die een nieuwe Congolese elite vormden. Bij gebrek aan initiatieven van de koloniale overheid organiseerden zij zelf onderwijs voor vrouwen die veelal zonder opleiding of slechts laaggeschoold op de arbeidsmarkt terecht kwamen. De vrij intieme foto’s die Makula nam van de interieurs van “évolué's” weerspiegelen duidelijk de verwantschap tussen de fotograaf en de personen die werden gefotografeerd. Makula nam in vergelijking met zijn Europese collega's opvallend minder foto’s van officiële aangelegenheden en van het bezoek van hooggeplaatste buitenlandse gasten. Hij reisde ook veel minder. Hoewel we enkele foto’s van verre provincieplaatsen terugvinden, is het duidelijk dat hij vooral in of in de buurt van de hoofdstad Leopoldstad werkte. Foto's van het Congolese dorpsleven zijn helemaal afwezig in zijn oeuvre. Het is onduidelijk of de opvallende contrasten tussen de foto's van Makula en zijn Europese collega's te maken hebben met zijn persoonlijke voorkeuren dan wel met beslissingen van zijn oversten. Na de onafhankelijkheid leidde Makula een hele generatie van fotografen voor Congopresse op, onder wie ook de eerste en enige vrouw, Mpate Sulia. Mobutu vertrouwde hem een aantal belangrijke opdrachten toe. Tussen 1981 en 1991 had hij zijn eigen studio Photo Mak in Lemba (Kinshasa). Een van zijn dochters werkt ook als fotografe.

Realiteit en fictie in de etnografische fotografie van de jaren 1950

Tentoonstellingen Permanente expo's
Musée royal de l'Afrique centrale
Tervuren - Brabant Flamand
Het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika bezit een vrij volledige reeks foto’s van de Voorlichtingsdienst van Belgisch Congo en Ruanda-Urundi, beter gekend onder de naam Inforcongo. Deze dienst werd opgericht in het begin van de jaren 1950 door het Ministerie van Koloniën om te zorgen voor een positieve beeldvorming over de koloniale onderneming. Veel foto's hebben betrekking op de materiële verwezenlijkingen van de kolonisator, terwijl andere de ingrijpende economische en sociale transformaties van de Congolese samenleving in beeld brengen. De collectie bevat eveneens een opmerkelijke reeks foto’s van traditionele dansen. Kenmerkend voor deze foto’s is de spanning tussen realiteit en fictie, en hun ambigue aanspraak op ‘authenticiteit’. Twee bijzonder productieve en gelauwerde fotografen van Inforcongo waren Carlo Lamote en Henri Goldstein, die zich met veel ijver ook toelegden op etnografische fotografie. Geïnspireerd door het ideaal van de ‘ontdekkingsreiziger’ waren ze voortdurend op zoek naar interessante volkenkundige onderwerpen. Ze waren overtuigd van het feit dat de lokale tradities snel definitief zouden verdwijnen. Om die reden moesten deze snel op de fotografische plaat worden vastgelegd. De traditionele dansen en riten die ze wilden ‘ontdekken’ en documenteren, werden echter vaak door hun eigen toedoen georganiseerd. Ze werden hierbij geholpen door territoriale agenten of missionarissen en ze beschikten over een bijzonder budget om de voorbereidingen en opvoeringen ter plaatse te sponsoren. Met het oog op een ‘objectieve’ registratie werden alle elementen die het resultaat waren van Europese import of beïnvloeding verwijderd vooraleer er gefotografeerd werd. Dit werd nodig geacht opdat de beelden een ‘echte authenticiteit’ zouden hebben. Veel van de traditionele dansen werden hierdoor niet ‘ontdekt’ maar veeleer ‘(her)uitgevonden’. De foto’s werden niettemin gecatalogeerd als wetenschappelijke documentatie, en ze worden tot op vandaag nog vaak kritiekloos gebruikt als objectieve tijdsdocumenten.

De collectie memorabilia van Henry Morton Stanley

Tentoonstellingen Permanente expo's
Musée royal de l'Afrique centrale
Tervuren - Brabant Flamand
De beroemde ontdekkingsreiziger Henry Morton Stanley (1841-1904) nam van zijn Afrika-reizen grote verzamelingen voorwerpen en specimens mee naar Groot-Brittannië. Een groot deel daarvan, zoals zaden en stalen van gesteenten, verzamelde Stanley tijdens zijn laatste expeditie, de Emin Pasha-reddingsexpeditie (1887-1890), ondanks pech met kano’s en een gebrek aan dragers. Stanley was verzot op het verzamelen van wapens, die hij thuis aan de muren hing. Zijn publicaties droegen bij tot het classificeren van een aantal voorwerpen, meestal afkomstig uit de Swahili- en Zande-regio’s, maar voor sommige is er vandaag nog altijd geen verklaring. Andere voorwerpen van Stanley zijn het kompas, de thermometer, de hoogtemeter, de sextant en de kunstmatige horizon. Aanvankelijk was Stanley als journalist en selfmade man niet welkom in wetenschappelijke kringen. Ook na zijn succesvolle expeditie en zoektocht naar dokter Livingstone (1871-1872) hadden aardrijkskundigen nog twijfels bij wat hij had gepresteerd. Om die reden werden zijn volgende expedities naar Afrika (1874-1877) en die namens koning Leopold II (1879-1884) voorafgegaan door zorgvuldige voorbereidingen. Om te beantwoorden aan de verwachtingen van de genootschappen van geleerden en aan die van het grote publiek, droeg hij steevast de verplichte attributen en wetenschappelijke instrumenten van de moderne reiziger met zich mee. Uit zijn notities blijkt dat hij de positie van zijn karavaan nauwgezet rapporteerde en de landschappen en vegetatie bestudeerde en beschreef. In 1954 herdacht het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika de 50ste verjaardag van het overlijden van Henry Morton Stanley. Zijn adoptiezoon, Denzil, greep de gelegenheid aan om een schenking te doen van meer dan 300 memorabilia uit het landgoed van zijn ouders in Furze Hill, in het Britse graafschap Surrey. De collectie bestaat uit aantekeningen van Stanley’s reizen, en eretekens en prijzen die hij ontving. De collectie van Stanley-objecten van het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika is het enige samenhangende overblijfsel van de uitgebreide collectie die Stanley aanlegde. In 2002 maakten Stanley’s erfgenamen het landgoed in Furze Hill leeg. De overgebleven archieven, foto’s en souvenirs gingen onder de hamer en het huis werd verkocht.

Persona. Maskers uit Afrika

Tentoonstellingen Permanente expo's
Musée royal de l'Afrique centrale
Tervuren - Brabant Flamand
Veel bevolkingsgroepen uit subsaharaans Afrika gebruikten, en gebruiken soms nog steeds, maskers voor rituele, politieke of feestelijke doeleinden. Het ene doel sluit het andere overigens niet altijd uit. Het masker moet worden beschouwd als een geheel dat zowel het object omvat – het eigenlijke masker – als de danser, zijn kostuum en de totale visuele manifestatie. Vandaag zijn de maskers in onze musea verworden tot ‘levenloze’ objecten, doorgaans uitsluitend vertegenwoordigd door in hout gebeeldhouwde gezichten. Veralgemenend kunnen we stellen dat masker ontworpen zijn om het gelaat en de identiteit van de dragers te verbergen. Daarnaast echter onthullen de maskers, met name door hun stilistische kenmerken, informatie over de identiteit van de bevolkingsgroepen die ze in scène brachten tijdens specifieke ceremonies. De samenlevingen die maskers creëerden en gebruikten, beschouwden ze als complexe en levende persoonlijkheden. De meerduidigheid van de term ‘persona’ – de titel van een tentoonstelling in het KMMA in 2009 – vat hun karakteristieken mooi samen. Deze oude Latijnse term heeft immers zowel betrekking op de theateracteur, op de rol die hij speelt als op het door hem gedragen masker. Maskers werden in tal van contexten gebruikt. In meerdere West-Afrikaanse landen worden ze nog steeds aangewend om bovennatuurlijke wezens op te roepen: goden, natuurgeesten en voorouders. Toch blijkt dat ze steeds vaker een ludieke rol spelen. Dit is ook het geval in Congo bij de enkele bevolkingsgroepen die de maskers nog laten dansen. De hier voorgestelde selectie toont representatieve voorbeelden van een aantal functies die maskers gewoonlijk vervullen: heksenjager, beschermer van de oogst en van het dorp, opvoeder tijdens de initiatieperiode, handhaver van de politieke macht, begunstiger van de vruchtbaarheid, vertegenwoordiger van een bovennatuurlijke wereld, begeleider van de zielen, wraaknemer, grappenmaker, enz.

Stenen grafbeelden uit Neder-Congo

Tentoonstellingen Permanente expo's
Musée royal de l'Afrique centrale
Tervuren - Brabant Flamand
De etnografische collectie van het KMMA bevat een 120-tal beelden die in het gebied van de benedenloop van de Congostroom op de graven van belangrijke overledenen werden geplaatst. Ze worden mintadi genoemd, een term die verwijst naar de zachte steen waaruit ze zijn gemaakt. De meeste beantwoorden aan een beperkt aantal types die symbolische voorstellingen zijn van de eigenschappen waarmee chefs, notabelen en handelaars graag werden geassocieerd. Het zijn dus geen natuurgetrouwe ‘portretten’ maar eerder weerspiegelingen van de manier waarop hun opdrachtgevers in de herinnering verder wilden leven. Een opmerkelijk aantal werd in de jaren 1950 verzameld door de amateur-etnoloog Robert Verly, die veronderstelde dat ze deel uitmaakten van een eeuwenoude traditie. Verder onderzoek heeft echter uitgewezen dat hun productie ruwweg te dateren valt tussen 1850 en 1930. Deze periode valt samen met de ontwikkeling van een bloeiende handel in het mondingsgebied van de Congostroom. Chefs en handelaars genoten een groot aanzien dankzij de diverse Europese producten die ze verwierven in ruil voor palmnoten en ivoor. Ze stelden zichzelf graag voor als autoritaire bezitters van slaven, maar ook als ‘mannen van hun tijd’ die zich nieuwe vaardigheden eigen maakten, zoals lezen. De grondstof voor deze grafbeelden kwam uit een tweetal steengroeven. Een ruwe figuur werd meteen ter plaatse uit de zachte steen gehouwen, om het transport naar het atelier voor de afwerking te vereenvoudigen. Op basis van stijlonderzoek wordt vermoed dat ooit een twintigtal ateliers actief zijn geweest. De steen werd bewerkt met dissel en mes, net als bij de houtsculptuur. De concurrentie tussen ateliers heeft geleid tot een rijkdom aan thema’s. Bepaalde van deze thema’s komen overvloedig voor, wat er op wijst dat beeldhouwers zich ook schikten naar de wensen van hun potentiële klanten. Onder de ‘bestsellers’ vallen voorstellingen van ‘de denker’, van moeder en kind, en van een figuur die de handen open voor zich houdt. Deze laatste is vermoedelijk de voorstelling van iemand die in staat is documenten te lezen, een nieuwe vaardigheid die veel ontzag opwekte.

De archeologische opgravingen van Sanga

Tentoonstellingen Permanente expo's
Musée royal de l'Afrique centrale
Tervuren - Brabant Flamand
Het grafveld Sanga ligt in het Noorden van de provincie Katanga waar de Congostroom de moerassen van de Upemba-depressie doorkruist. Archeologisch onderzoek toonde aan dat de rijkdom van de rivier er sinds lange tijd wordt geëxploiteerd en maakte het mogelijk om 1500 jaar geschiedenis van het gebied te achterhalen. Tot nog toe zijn er in de depressie een vijftigtal archeologische vindplaatsen gekend. Slechts zes sites zijn opgegraven tijdens campagnes in 1957, 1958, 1974 en 1975. De best bestudeerde site is het grafveld van Sanga aan de oever van het Kisale-meer. De collectie ‘Sanga’ van het KMMA bevat vooral archeologische voorwerpen uit de opgravingen van 1957, die onder leiding stonden van Jacques Nenquin. De grafgiften van 34 van de in totaal 55 graven worden bewaard op het KMMA. Het menselijk botmateriaal kwam terecht in het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen en in het Nationaal Museum van Lubumbashi. Daarnaast bevat de collectie van het KMMA ook materiaal verzameld op verschillende plaatsen in het gebied, dat in de loop van eerste helft van de 20ste eeuw werd geschonken aan het museum. De meeste graven in de collectie dateren uit de Kisaliaanperiode (10de-12de eeuw AD). Tien graven kunnen op basis van aardewerkstijl toegewezen worden aan recentere periodes. De samenstelling van de graven geeft inzicht in de sociale organisatie, politiek en economie van deze maatschappijen die reeds een uitgesproken hiërarchie kenden en deel uitmaakten van een bloeiend handelsnetwerk. De grafgiften bestaan uit talrijk aardewerk en metalen sierraden en werktuigen. In sommige graven werden ‘croisettes’ gevonden. Dit zijn koperen kruisvormige staafjes die gebruikt werden als betaalmiddel. Eén graf is opvallend rijk. Er werden 29 potten, 47 armbanden, 25 enkelbanden, 33 ringen, een halsketting en een zware koperen gordel met ijzeren speerpunten en messen gevonden. Het voorkomen van enkele rijkere kindergraven geeft aan dat sociale status erfbaar was.

Spreekwoordendeksels uit Neder-Congo

Tentoonstellingen Permanente expo's
Musée royal de l'Afrique centrale
Tervuren - Brabant Flamand
De spreekwoordendeksels waren vroeger in gebruik in Neder-Congo en in de enclave Cabinda. Ze werden versierd met verschillende gesculpteerde afbeeldingen die tal van bekende spreuken uit de regio illustreerden. Vooral de Woyo gebruikten en maakten ze, maar ze waren ook in zwang bij naburige volkeren. Zowel mannen als vrouwen gebruikten de deksels. Het houtsnijwerk, uitgevoerd in verscheidene houtsoorten, was echter voorbehouden aan de mannen. Sommigen onder hen verwierven een grote faam. Mensen kwamen soms van ver en telden een stevige prijs neer voor een deksel van de hand van een getalenteerde kunstenaar. De deksels werden voor vele doeleinden gebruikt, maar in de eerste plaats waren ze bedoeld om uiting te geven aan een gedachte, een verwijt of een mening. Het deksel werd dan op de pot gelegd waarin het eten werd opgediend. Ze dienden immers voornamelijk om kleine of grote geschillen in een gezin op te lossen. Reeds in de jaren 1950 raakten de deksels in onbruik. Sommige verzamelaars brachten grote aantallen ervan mee en noteerden ook de betekenis van de gesculpteerde motieven, de naam van de houtsnijder of de gebruikte houtsoort. Hoewel we een aantal iconografische geheimen hebben kunnen ontrafelen, blijft het erg moeilijk om de exacte betekenis van de deksels te achterhalen. De betekenis van de spreekwoordendeksels kan immers verschillen volgens de context. Anderzijds kunnen meerdere spreuken voorgesteld worden aan de hand van dezelfde afgebeelde symbolen.

Boerenmarkt

Markten en Rommelmarkten Markten
Marktplein
Nieuwpoort - Flandre Occidentale
Kom iedere zaterdag naar de Boerenmarkt op het Marktplein van 9 u. tot 12 u. voor 'h'eerlijke producten rechtstreeks van bij de producent. Op het boodschappenlijstje: - groenten en fruit - aardappelen - eieren - vlees - kaas - zuivel Keur deze kwaliteitsvolle producten met je eigen ogen en vertel het voort aan familie, vrienden en kennissen. Bij evenementen op het Marktplein gaat de Boerenmarkt door in de Sint-Sebastiaanstraat

Stad en architectuur in Congo, 1885-1940

Tentoonstellingen Permanente expo's
Musée royal de l'Afrique centrale
Tervuren - Brabant Flamand
De fotocollectie van het Koloniaal Bureau biedt waardevolle informatie over de ontwikkeling van de architectuur en stedenbouw in het koloniale Congo. Het Koloniaal Bureau werd in 1907 opgericht door Leopold II als een economische documentatiedienst die potentiële investeerders moest informeren over Congo. De fotocollectie werd vermoedelijk in 1941 aan het KMMA geschonken. Ze bevat in totaal 7.233 foto’s. De collectie vormt een belangrijke aanvulling op het archief van het Koloniaal Bureau, dat bewaard wordt in het Afrika-archief van het Belgisch Ministerie van Buitenlandse Zaken. De fotocollecties van het Koloniaal Bureau behandelen een uiteenlopende reeks onderwerpen. Een beperkte reeks foto’s gaat over etnografische onderwerpen, zoals dorpen, markten, de zogenaamde “types indigènes”, etc. Een gedeelte bestaat uit landschapsfotografie met beelden van bergen, rivieren en watervallen, en een opmerkelijke reeks ‘wolkenformaties’. Het overgrote deel van de collectie bestaat echter uit foto’s die de infrastructuur van het koloniale project documenteren: spoorwegen, havens, bruggen, opslagplaatsen, stadsgezichten, allerhande gebouwen. De foto’s van infrastructuur zijn meestal geordend in typologische reeksen: woningen, ziekenhuizen, scholen, postgebouwen, commerciële gebouwen, arbeiderskampen, maar soms ook op thema, zoals “hygiëne”, of op auteur. De collectie bevat een interessante fotoreportage over Katanga in de periode 1910-1914, gemaakt door Edmond Leplae, de toenmalige directeur van de landbouwkundige dienst van het Ministerie van Koloniën. Opmerkelijk is ook het fotografisch verslag van dokter Duren over de medische infrastructuur in Astrida, Boende en Bukama. Hoewel het Koloniaal Bureau een officiële documentatiedienst was, omvatten de collecties ook talloze beelden van missieposten. Vanaf 1933 ontwikkelde het Koloniaal Bureau zich tot een orgaan voor koloniale propaganda. Zo speelde het een belangrijke rol in de organisatie van afdelingen over Belgische Kongo op diverse wereldtentoonstellingen. Na de Tweede Wereldoorlog werd het Koloniaal Bureau opgenomen in het Ministerie van Koloniën. In 1947 werd het echter opgedoekt en vervangen door nieuwe structuren.

De foto’s van de expeditie van Armand Hutereau (1911-1913)

Tentoonstellingen Permanente expo's
Musée royal de l'Afrique centrale
Tervuren - Brabant Flamand
Armand Hutereau (1875-1914) werd in februari 1911 voor meer dan twee jaar naar het noorden van Congo uitgestuurd om materiaal te verzamelen voor het ‘Museum van Belgisch Congo’. Dankzij deze expeditie werd de afdeling Etnografie verrijkt met maar liefst 10.224 objecten, waaronder tal van muziekinstrumenten. Foto’s, films en geluidsopnames dienden als duiding bij de etnografische voorwerpen en lieten bijvoorbeeld zien hoe potten werden gemaakt. De foto’s getuigden ook van een bijzondere interesse voor de ‘verboden regionen van het vrouwelijke lichaam’, en voor albinisme en ziektes zoals syfilis, lepra en gonorroe (een geslachtsziekte veroorzaakt door een bacterie). Hutereau werd vergezeld door Van der Gucht, die tijdens de expeditie overleed ten gevolge van hematurie (bloed in de urine). De Europese leden van de expeditie bestonden verder uit de taxidermist Ceuterickx, de fotografen Geno en Facq, en Mevrouw Hutereau. In het begin van de twintigste eeuw was de aanwezigheid van Europese vrouwen in de kolonie hoogst uitzonderlijk. Mevrouw Hutereau legde een belangrijke collectie vogels aan, die later verschillende nieuwe soorten bleek te bevatten. Hutereau maakte plaasteren afdrukken van ‘tatoeages’ van elf Afrikanen en verzamelde vijf schedels en een skelet van een ‘pygmee’. In tegenstelling tot de expeditie Lemaire reisde Hutereau zonder militaire escorte, al bleef hij Afrikaanse dragers rekruteren om het expeditiemateriaal te dragen en vermoeide Europeanen in hangmatten te vervoeren. Na zijn terugkeer uit Congo en de uitbraak van de Eerste Wereldoorlog werd Hutereau opgeroepen door het Belgisch leger. Hij sneuvelde op 24 november 1914 nabij St.-George. Postuum verscheen nog Histoire des peuplades de l’Uele et de l’Ubangi (1927), een historische ‘inleiding’ van meer dan 300 bladzijden tot een meer uitgebreide studie over het noorden van Congo, die echter nooit zou verschijnen.

De ‘functionele’ kunst van de herdersvolkeren van de Omo-vallei

Tentoonstellingen Permanente expo's
Musée royal de l'Afrique centrale
Tervuren - Brabant Flamand
De dorre laagvlakten langsheen de benedenloop van de Omo-rivier in het zuidwesten van Ethiopië worden bewoond door verschillende volkeren die Nilotische, Koesjitische, Surmische en Omotische talen spreken. Hun materiële cultuur is in menig opzicht opmerkelijk te noemen. De aard en vormgeving ervan is sterk bepaald door de levenswijze van de Omo-volkeren. Deze wordt rijk geïllustreerd aan de hand van de collectie etnografische objecten die het KMMA bezit uit deze regio. Door de intense onderlinge contacten en de gedeelde passie voor vee hebben de diverse herdersvolkeren in de Omo-vallei heel wat kenmerken gemeen. Ze kweken vooral runderen, schapen en geiten. Het vee is niet alleen een belangrijke voedingsbron om het voortbestaan van de groep in moeilijke tijden te verzekeren, het is ook een betaalmiddel om bepaalde rechten te verwerven. Het basispakket van de bruidsschat bijvoorbeeld bestaat uit vee. Veebezit bepaalt in grote mate de sociale status. De Omo-vallei wordt regelmatig geteisterd door lange periodes van droogte. De wisselvalligheden van de natuur nopen de herdersvolkeren regelmatig tot migraties in functie van de overlevingskansen van hun vee – en dus van zichzelf. Waar mogelijk wordt ook aan landbouw gedaan. De beoogde diversificatie van voedingsbronnen maakt een essentieel deel uit van de overlevingsstrategie. In semi-nomadische maatschappijen is vanuit functioneel oogpunt geen ruimte voor omvangrijke en zware voorwerpen. Het volledige huisraad van een gezin moet door één of twee lastdieren vervoerd kunnen worden. Die beperking op hun materiële cultuur betekent echter niet dat de Omo-volkeren hun voornaamste voorwerpen zouden verwaarlozen of minachten. Integendeel, elk voorwerp wordt met de meeste zorg vervaardigd en in die optiek kunnen we spreken van een ‘functionele’ kunst. Veel aandacht wordt besteed aan het lichaam dat het voornaamste middel is voor de uitdrukking van identiteit. Aan de hand van de haartooi, de kledij en lichaamsversieringen wordt de identiteit van individuen visueel kenbaar gemaakt.

De collectie oude kaarten

Tentoonstellingen Permanente expo's
Musée royal de l'Afrique centrale
Tervuren - Brabant Flamand
De collectie oude kaarten van het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika (KMMA) telt ongeveer 3.500 gedrukte kaarten. De meeste kaarten geven Midden-Afrika en in het bijzonder het grondgebied van de DR Congo weer, maar een aantal stelt heel Afrika en de andere regio’s van het continent voor. De kaarten dateren van 1500 tot 1885 en maken het bijgevolg mogelijk om de evolutie van de voorstelling van Afrika te volgen, van de eerste zogenaamde ptolemeïsche kaarten uit het begin van de 16de eeuw, langs die uit de 17de en de 18de eeuw, tot de kaarten uit de tweede helft van de 19de eeuw. Vanaf toen bracht de systematische verkenning van het Afrikaanse binnenland een intensieve kaartproductie op gang ten dienste van de toekomstige kolonisatoren. De ptolemeïsche kaart van Bernard Sylvanus (Venetië, 1511) is het oudste stuk uit de KMMA-collectie. Sommige kaarten afgeleid van het werk van Waldseemüller gaan de grote klassiekers als Ortelius, Thevet en Mercator vooraf. Daarnaast gaat de collectie prat op bijzondere Nederlandse, Franse en Engelse kaarten uit de 17de eeuw, van de hand van beroemde cartografen zoals Hondius, Janssonius, Guillaume en Joan Blaeu, Visscher, de Wit, Sanson, Duval, Jaillot en Speed. De wandkaart van Afrika, in 1644 uitgegeven door Pieter Verbist in Antwerpen, is het enige bekende overblijvende exemplaar en tevens het pronkstuk van de collectie. In het begin van de 18e eeuw rezen vragen bij de traditionele weergave van het continent en zijn regio’s, zoals blijkt uit de kaarten van Delisle, D’Anville en andere exemplaren van Duitse of Nederlandse oorsprong. Enkele wandkaarten uit die periode getuigen van de overgang naar een nieuw concept. Vanaf de conferentie van Brussel in 1876 krijgt de cartografie van Midden-Afrika een politiek karakter. Vooral de conferentie van Berlijn (1884-1885) brengt de ontwikkeling van de cartografie in een stroomversnelling. De collectie bevat een representatieve waaier van kaarten die destijds werden uitgegeven in België, Engeland, Frankrijk, Duitsland en Portugal. Een heel aantal van die moderne kaarten – topgrafische, administratieve of thematische kaarten – heeft betrekking op het toenmalige Belgisch Congo tot de onafhankelijkheid in 1960.

De fotocollectie van Henry Morton Stanley

Tentoonstellingen Permanente expo's
Musée royal de l'Afrique centrale
Tervuren - Brabant Flamand
Vierhonderd foto’s mag weinig lijken in verhouding tot het hele Stanley-archief dat liefst 7.000 items telt. Toch zijn de foto’s een heel nauwkeurige illustratie van het leven van Stanley, van zijn Afrikareizen en van zijn sociale contacten. Tussen 2000 en 2004 kocht de Koning Boudewijnstichting de meeste foto’s. Het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika bewaart en beheert de volledige collectie. Het formaat van de foto’s varieert van postkaarten en standaardafmetingen tot stereoscopische beelden. Stanley zelf maakte er een aantal tijdens zijn reizen. Zijn gezin, vooral zijn vrouw Dorothy, nam foto’s op meer vertrouwde locaties. Ander beeldmateriaal is afkomstig uit bekende studio’s. De collectie bevat ook foto’s die Stanley kreeg van vrienden, reisgenoten, politici, leden van de ‘beau monde’ en dergelijke meer. Er zitten verschillende thema’s in de collectie verweven. De foto’s van de Afrikareizen laten onder meer koning Mutesa van Oeganda zien, de verkenners van Stanley, de bemanning van de Lady Alice, de oevers van het Tanganyikameer en van de Congorivier en de Wagenia-visserijen. Ze geven een beeld van diverse missies en factorijen die in handen waren van Europeanen en er zitten ook portretten bij van latere reizigers, gemaakt op de kust van Cabinda na hun doortocht door het Afrikaanse continent. Het fotomateriaal van Stanley toont ook de ontwikkeling van het medium. Foto’s nemen in 1874 in Afrika was geen sinecure. De belichtingstijden waren erg lang, je moest uiterst fragiele glasplaten gebruiken en de kans om materiaal te verliezen of te beschadigen was groot door de risicovolle tochten en de slechte weersomstandigheden. Pas op het einde van zijn leven gebruikte Stanley een automatisch toestel. Hij gebruikte zijn opnames ook als lantaarnplaatjes, de voorlopers van onze moderne dia’s, ter illustratie van zijn talloze lezingen over de hele wereld. Tijdens die lezingen bleek hoe handig Stanley met het medium overweg kon.

Het oeuvre van de schilder Léon Dardenne

Tentoonstellingen Permanente expo's
Musée royal de l'Afrique centrale
Tervuren - Brabant Flamand
Tussen 1898 en 1900 nam de schilder Léon Dardenne (1865-1912) deel aan een wetenschappelijke zending naar Katanga, die geleid werd door Charles Lemaire. Zijn taak bestond er in grafisch en beschrijvend documentatiemateriaal aan te maken. Hoewel dit bovenal op een objectieve manier moest gebeuren, kwam zijn temperament hierbij toch naar boven. Zijn vakkennis en zijn werken vulden die van fotograaf François Michel (1855-1932) aan. Het merendeel van de werken die tijdens deze expeditie door Léon Dardenne werden verwezenlijkt, wordt bewaard in het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika. Het gaat om voorstellingen van fauna, flora, landschappen, dorpen, scènes uit het sociale leven en portretten. De in een album samengebrachte botanische en zoölogische prenten worden gewaardeerd voor hun wetenschappelijke nauwkeurigheid. De verzameling omvat ook karikaturen, gepubliceerd in het tijdschrift Le Petit Bleu, en satirische tekeningen over de exploitatie van de natuurlijke rijkdommen, die dateren van na de Katanga-expeditie. De kunstenaar verdedigt er de Onafhankelijke Congostaat in het kader van de internationale campagne tegen de gewelddadige rubberexploitatie. De belangstelling van Dardenne voor socioculturele aspecten schemert door in zijn iconografie, maar is vooral duidelijk in de door zijn familie bewaarde aantekeningen. In weerwil van de typische vooroordelen van zijn tijd toont hij eerbied voor de gebruiken en voor de solidariteit, en interesseert hij zich voor dansen en lokale technieken. Hij portretteerde de dignitarissen van Katanga en illustreerde de mnemonische optredens van het Mbudye-genootschap. Uit zijn schilderijen blijkt dat hij moeite had met de beheersing van het felle licht in de door hem bezochte regio’s. Zijn landschappen transformeren zich op het ritme van de seizoenen. Het regenseizoen wordt overheerst door het groen van de vegetatie, terwijl het droge seizoen zich kenmerkt door blekere tinten. Bij de lokale gemeenschappen wekte zijn werk zowel fascinatie als wantrouwen op.

Trommels uit sub-saharisch Afrika

Tentoonstellingen Permanente expo's
Musée royal de l'Afrique centrale
Tervuren - Brabant Flamand
Het Koninklijk Museum voor Midden Afrika bezit een rijke collectie van meer dan 8.000 muziekinstrumenten, waarvan 85% afkomstig is uit Congo. Samen met de duimpiano is de veltrommel wellicht het meest karakteristieke muziekinstrument in Afrika ten zuiden van de Sahara. De veltrommel vormt als het ware het hart van het samenspel bij de muzikale begeleiding van rituelen en ceremonieën, alsook van dansperformances die meer op ontspanning zijn gericht. Dit instrument is dus absoluut onmisbaar in de muziek- en danscultuur van subsaharaans Afrika. In de instrumentenkunde worden veltrommels op basis van hun vorm in verschillende categorieën ingedeeld. Een trommel kan open of gesloten zijn, enkel- of dubbelvellig. Men onderscheidt cilindrische, bekervormige, vatvormige, zandlopervormige en conische trommels. De meest voorkomende trommelvorm in subsaharaans Afrika is de cilindrische trommel. De collectie veltrommels van het KMMA is de meest uitgebreide ter wereld voor wat betreft Midden-Afrika en geldt daarom als een belangrijke referentie voor onderzoek. Recent werd de collectie als basis en vertrekpunt genomen voor een kritische evaluatie van de geldende classificatie van muziekinstrumenten. Dit gebeurde in het kader van het Europese project Musical Instrument Museums Online (MIMO), dat de ontsluiting van de collecties van 11 musea als doel heeft. Twee nieuwe types cilindrische trommels werden toegevoegd aan de internationaal erkende classificatie van Von Hornbostel en Sachs. De vaasvormige yolo-trommel van bij de Kuba uit Congo en de cilindrisch-conische entenga-trommel uit Burundi staan voortaan duidelijk gemarkeerd op de wereldkaart van muziekinstrumenten. De ontsluiting van de collectie muziekinstrumenten van het KMMA is dus geen afgesloten verhaal maar tot op vandaag worden nog nieuwe wetenschappelijke ontdekkingen gedaan.

De foto’s van Herzekiah-Andrew Shanu

Tentoonstellingen Permanente expo's
Musée royal de l'Afrique centrale
Tervuren - Brabant Flamand
De uit Nigeria afkomstige Herzekiah-Andrew Shanu (1858-1905) volgde een lerarenopleiding aan de Church Missionary Society en gaf enkele jaren les in de lagere school van Lagos. In 1884 trad hij in dienst bij de Association Internationale du Congo, waar hij negen jaar op de administratie werkte. Hij beëindigde zijn loopbaan ten dienste van de Onafhankelijke Congostaat als onderdistrictscommissaris in Boma. Shanu was in alle opzichten een bijzonder man, maar hij staat vooral bekend om zijn foto’s die een episode vertellen uit de geschiedenis van Onafhankelijke Congostaat. In 1893 zei hij de administratie vaarwel om zich toe te leggen op zijn eigen zaak. Het ging hem al snel voor de wind dankzij activiteiten zoals hoteluitbating, fotografie, verkoop van voedingsmiddelen, confectie en wasserij. Shanu reisde ook naar Europa en bezocht België, Frankrijk, Duitsland en Engeland, wat in die tijd uitzonderlijk was voor een Afrikaan. In 1894 bezocht hij naar alle waarschijnlijkheid de Wereldtentoonstelling van Antwerpen. Hij ontving ook een uitnodiging van de Société belge d’études coloniales en gaf enkele lezingen in Brussel, voor de Cercle royal africain, en ook in Tienen. Tijdens zijn verblijf in België maakte hij kennis met luitenant Charles Lemaire. Later, in Congo, ontmoetten beide mannen elkaar opnieuw. De notities van Lemaire verhalen de ontboezemingen en indrukken van Shanu die, in de ogen van Lemaire, een “intiem contact had met de mensen van zijn ras”. Tijdens de anti-Leopoldcampagne van Edmund D. Morel en de Congo Reform Association kwam Shanu in contact met Morel en bezorgde hem informatie, onder meer over aan de gang zijnde processen. Door zijn betrokkenheid in deze zaak werd Shanu uitgestoten uit de Europese gemeenschap van Boma. Dit leidde tot het faillissement van zijn handelsactiviteiten en allicht ook tot zijn zelfdoding in september 1905. Het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika bewaart een zestigtal aan Shanu toegeschreven foto’s onder de vorm van glasplaten en clichés.

De voorwerpen van de mukanda-initiatie

Tentoonstellingen Permanente expo's
Musée royal de l'Afrique centrale
Tervuren - Brabant Flamand
Het oude mannelijke initiatieritueel mukanda kent een grote geografische verspreiding. Oorspronkelijk bestond dit gebruik vooral voor kinderen of jonge adolescenten van 9 tot 15 jaar. In het kader van de mukanda werden tal van objecten vervaardigd, soms door de besnedenen zelf. De enkele hier voorgestelde werken geven een idee van de uitgebreide etnografische collectie die het KMMA bezit over dit boeiende onderwerp. De van hun ouders afgezonderde adolescenten werden besneden door een man die bedreven was in deze operatie. Ze vertoefden verschillende maanden, soms zelfs jaren, in een kamp in de wildernis. Tijdens deze harde afzonderingsperiode leerden ze een weerstand op te bouwen en de regels van de dorpsgemeenschap te eerbiedigen. Ze werden ingewijd in de mythes, in allerhande ambachten en in de jacht, en ze leerden ook op gepaste wijze om te gaan met vrouwen. Wanneer de mukanda ten einde liep, waren de geïnitieerden niet langer kinderen maar mannen in staat actief deel te nemen aan het gemeenschapsleven. Tussen de voorwerpen van het mukanda -ritueel bevinden zich maskers die, afhankelijk van model en cultuur, konden gedragen worden door de besnedenen zelf, of ook door bepaalde dignitarissen, verantwoordelijk voor het kamp en voor de jongeren. Beeldjes met magische krachten beschermden de besnedenen terwijl andere, door hun symboliek, eerder een didactische rol vervulden. De mukanda kende een grote verspreiding. Dit ritueel is of was gangbaar in heel het zuiden van de DR Congo (provincies Katanga, West-Kasaï en Bandundu), het noordoosten van Angola (met name in de provincies Noord- en Zuid-Luanda, Malanje en Uige), en in het noorden van Zambia (in de noordwestelijke provincie). De Lunda- en de Chokwe-bevolkingsgroepen droegen het meeste bij tot de verspreiding ervan.

De foto’s van de expeditie van Charles Lemaire

Tentoonstellingen Permanente expo's
Musée royal de l'Afrique centrale
Tervuren - Brabant Flamand
François Michel (1855-1932) reisde als fotograaf en taxidermist mee op de expeditie van de militair Charles Lemaire. Onderweg stond hij in voor het maken van de expeditiefoto’s en de aanleg van een natuurhistorische collectie. Michel trok samen met Lemaire, karavaanleider Justin Maffei, kunstschilder Léon Dardenne en de geologen Jean De Windt en William Caisley tussen april 1898 en september 1900 van de Afrikaanse oostkust, over Moliro tot aan het Dilolo-meer. De terugreis via de Congo-rivier eindigde na 6600 km aan de westkust van Afrika. Naast enkele Europeanen, bestond de expeditie uit honderden Afrikanen die waren aangeworven als boy, wasvrouw, drager of soldaat. De Europese leden van de missie moesten verschillende taken vervullen. Zo werd de expeditie onder andere aangewend om tentoonstellingsmateriaal te verzamelen voor het Congomuseum in Tervuren. Deze nieuwe permanente instelling zou op 15 mei 1898 haar deuren openen, na de tijdelijke tentoonstelling in het kader van de expo Brussel-Tervuren 1897. Typerend voor de eerste expedities in dienst van het museum was dat de meest uiteenlopende zaken werd verzameld: etnografische objecten, prehistorische gebruiksvoorwerpen, natuurhistorische specimens, geologische stalen, enzovoort. Bij gebrek aan scholing bij de deelnemers aan de expeditie werd er echter weinig achtergrondinformatie over de stukken opgetekend. Naast de wetenschappelijke objectieven had de missie ook duidelijk politieke doeleinden. Lemaire diende kaarten op te stellen van de regio die zich op de grens bevond tussen de Onafhankelijke Congostaat en het Brits koloniaal gebied. De expeditie moest ook leiden tot de militaire onderdrukking van een lokale opstand, waarbij slachtoffers vielen aan beide zijden. Deelname aan een expeditie was een risicovolle onderneming. Jean De Windt en William Caisley verdronken en Maffei werd ziek gerepatrieerd. De meeste slachtoffers vielen echter onder de dragers die door de harde levensomstandigheden in de karavaan stierven door uitputting en ontbering.
2 878 item(s) gevonden (2551 tot 2600)