Over
Naarmate Bartók zich steeds verder verdiepte in traditionele muziek, begon hij de elementen die hij ontdekte geleidelijk in zijn composities te verwerken. Zo zijn de Zes Roemeense volksdansen gebaseerd op melodieën uit Transsylvanië. Oorspronkelijk droeg het werk de titel Zes Hongaarse volksdansen, maar in 1920 veranderde Bartók de naam, nadat Transsylvanië onderdeel werd van Roemenië.
De Rapsodieën voor viool vormen een verdere verkenning van Bartóks unieke stijl. Oorspronkelijk geschreven voor viool en piano, zijn ze virtuozer dan de Zes volksdansen, en brengen ze de rijke folklore nog dichter bij de concertzaal. Later werden ze georkestreerd, waarbij traditionele instrumenten zoals de cimbalom een plek kregen in het orkest.
De Danssuite, gecomponeerd in 1923 voor de vijftigste verjaardag van de fusie van de steden Boeda en Pest, weerspiegelt Bartóks diepgaande etnomusicologische onderzoek. Hij ging verder dan patriottische inspiratie, verweefde Arabische, Roemeense en andere muzikale tradities en liet ze in harmonie naast elkaar bestaan.