Ergens tussen sociale komedie en arbeiderstragedie in beschrijft
"Dernier Maquis" het lot van zij die, na het oversteken van zeeën en
woestijnen, moeten zwoegen voor een hongerloon. Het decor is een
wegkwijnende industriezone. Daar bezit Mao, een ex-moslimbaas die zich
bekeerde tot het meest verachtelijke liberalisme, een
palletreparatiebedrijf en een vrachtwagengarage. In deze
openluchtgevangenis werkt zijn onderbetaalde personeel, bestaande uit
Noord-Afrikanen en Afrikanen, dag in dag uit. Als goede paternalistische
chef besluit Mao binnen het bedrijf een moskeetje op te richten voor
zijn arbeiders. Hijzelf benoemt de imam, hoewel de traditie voorschrijft
dat die door de gelovigen gekozen moet worden. Hier beginnen de
problemen... Het Noord-Afrikaanse personeel heeft het gevoel dat hun
laatste bastion bedreigd wordt en komt in opstand tegen de benoeming. De
zwarte Afrikaanse werknemers, die nog kwetsbaarder zijn, houden zich
erbuiten. Initieel houdt Mao de touwtjes in handen, maar wanneer de
eerste ontslagen vallen, exploderen de sociale eisen...