Jane Tercafs (1898-1944) liep school aan de academies van Luik en Brussel. Ze maakte furore als beeldhouwster in de woelige politieke, economische en culturele jaren van het interbellum. Tussen 1935 en 1940 verbleef ze driemaal in Belgisch Congo. Het KMMA conserveert een deel van haar archieven en is ook een van de weinige instellingen die een deel van haar oeuvre bewaart waarvoor ze inspiratie zocht in de regio van de Uele: een twintigtal beeldhouwwerken in hardsteen, gips of brons, een tiental schetsen en vijf bas-reliëfs in gips.
Door haar contacten met de vrouwelijke bevolking kon Tercafs zich probleemloos onderdompelen in de Yogo- en Meje-culturen van Uele. Haar onafhankelijkheid ten opzicht van de koloniale administratie, waarmee ze ten andere op gespannen voet stond, vergemakkelijkte haar integratie. Naast beeldende kunst hield ze zich ook bezig met etnografisch en taalkundig onderzoek en onderhield ze geregelde contacten met de Commissie voor de bescherming van de inheemse kunsten en ambachten (COPAMI). Ze deed ook een aantal ‘archeologische’ vondsten in de Api-regio, die haar aanzetten bepaalde lokale culturele kenmerken in verband te brengen met het oude Egypte.
Zoals veel tijdgenoten kwam de kunstenares in opstand tegen de westerse assimilatie en de verwoestende impact ervan op de zogenaamd ‘traditionele’ kunst, maar ze negeerde daardoor wel de dynamiek van toe-eigening die zich voltrok. Tercafs observeerde de contacten tussen de kolonisator en de lokale gemeenschap, met name de rekrutering door de katholieke missies en de impact van hun kunstateliers, evenals de verzameling van materiële cultuur door de Europeanen.
Los van de ‘etnografische’ portretten die in de koloniale periode in de mode waren, slaagde Jane Tercafs er in het portret van een persoon, de ideale voorstelling en de zoektocht naar vormelijke perfectie te verzoenen. Bij de verwerving van de beeldhouwwerken door het KMMA waren echter hun ‘etnografisch’ karakter en de getuigenis die ze vormen van het ‘traditioneler’ Afrika doorslaggevend.